ik moet u iets bekennen. In al mijn voorgaande radiocolumns heb ik u schaamteloos voorgelogen. Ik heb u voor het lapje gehouden, in het ootje genomen, beduveld, bedot en bedrogen. Ik heb u citroenen voor knollen verkocht, de boel geflest, en u besodemieterd. Niet moedwillig, maar uit onwetendheid.
Al die voorgaande columns (die u nog maar eens moet nalezen of –luisteren als u nu voor het eerst afstemt op dit programma) heb ik steeds vol vuur betoogd dat zen nergens goed voor is. Dat er geen enkele reden is om zen te beoefenen, anders dan de pure wíl om het te doen. Dat er niets te bereiken valt, anders dan het zien van jezelf precies zoals je bent.
En okee, dat is moeilijk zat, dus daar kun je jezelf wel even mee onledig houden, maar toch, het is nou ook niet echt iets waar je goeie sier mee maakt op een dertigersfeestje – jeweetwel, iedereen heeft het over z’n koophuis of de nieuwe Alfa GT, als leasebak onderdeel van het arbeidsvoorwaardenpakket bij de nieuwe IT- of consultantsjob. En als ze dan aan jou vragen wat je doet antwoord je weifelend dat je hard aan de slag bent om jezelf te zien zoals je bent. Nee, dáár maak je indruk mee op die knappe vrijgezel m/v die er ook is en die je best eens zou willen zien precies zoals hij of zij is – volledig naakt en zonder tussenkomst van concepten en ideeën, zal ik maar zeggen...
Maar goed, ik heb u misleid en op een dwaalspoor gebracht. Daarom trek ik vandaag het boetekleed aan.
Allereerst wil ik u publiekelijk mijn oprechte excuses aanbieden. Bij deze.
Maar ik ga verder. Ik ga u namelijk vertellen waarom zen wél ergens goed voor is. Dat is het minste dat ik kan doen om de zaken recht te zetten. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Inzicht en wijsheid komen met de jaren. De verloren zoon komt terug tot de vader en wordt hartelijk ontvangen.
Dus ik ga het nu vertellen, wat de echte waarheid is over zen. Bent u er klaar voor? Niet blijven staan, even rustig gaan zitten! Nog even een slokje koffie misschien, en dan gaan we zo van start. U kunt ook naar de studio bellen, dan bent u zo rechtstreeks in de uitzending. Als u het zelf raadt maakt u bovendien kans op een prachtige prijs. Let op. Daar komt ‘ie.
...
Dames en heren, sorry. Ik kán het niet. Ik heb het serieus geprobeerd. Echt, deze column had er anders uit moeten zien. Ik had willen praten over de liefde voor m’n kinderen, de verfrissende eenvoud van het leven, het feit dat ik tijdig op de rem kan trappen als ik dreig te bezwijken onder al het werk wat er te doen is. Het feit ook dat ik veel meer werk verzet dan vroeger, met meer plezier. Over genieten van simpele dingen, openstaan voor anderen, de zon, de wind, bloeiend speenkruid en roodborstjes die klinken als watervalletjes. Ik had al deze en duizend andere redenen willen aanvoeren om mijn betoog te schragen dat zen wél ergens goed voor is. Echt waar.
Maar ik kan het niet. Ik zou zo graag iets geven, houvast, een reden om het te doen. Maar ik kan het niet. Ik heb niets te bieden en niets te verkopen. Ik hoop dat u kunt zien wat een rijkdom dáárin verborgen is. Of wat een armoede. Ik hoop dat u uit het paradigma kunt stappen van voor iets hoort iets, do ut des. Het presenteren van allerlei wonderbaarlijke effecten van meditatie creëert evenzoveel valstrikken die ons gevangen houden in het perpetuüm mobile van samsara, het rad van dood en wedergeboorte. Het gebruik van een reden om te gaan mediteren is enkel méér van wat we altijd al doen. Het leidt niet tot bevrijding. En dat is toch uiteindelijk het enige criterium van het boeddhisme – bevrijding van lijden, van dis-ease.
Dus ik zal wel altijd die weerbarstige, sjacherijnige brombeer blijven die ik al ben, kritisch op alles dat zweemt naar gewin uit Boeddhistische beoefening. Weinigen zullen geïnspireerd worden door de kale, rauwe en weinig troostrijke benadering van zen-om-niet. Misschien één of twee. En misschien is dat genoeg. Kunnen we samen zitten.