In de VS is een zenfiguur, Brad Warner, die ruzie zoekt. Met een andere zenfiguur, Genpo. Open en bloot, op internet. Nou ja, ruzie zoeken is een groot woord, het is meer een kwestie van gefundeerde kritiek op nogal zware claims. Een verlichtingservaring binnen een dag, het verkrijgen van inzichten binnen een week waar gewone monniken jaren over doen, dat soort werk.
We hebben het over Big Mind TM, Genpo’s instant-verlichtingscursus. Warner zegt ergens dat Big Mind een Big Piece of Horseshit is. En ja, hij creëert daarmee een controverse. De vraag is of je dat moet toejuichen. Voor je het weet zit je in elkaars haren in plaats van op je kussen. Dat kan niet de bedoeling zijn.
Anderzijds is zijn kritiek onderbouwd en terecht, en misschien moest ‘ie ook maar eens gegeven worden. Een techniek trademarken en er veel geld voor vragen onder zeer dubieuze claims is niet fraai. Het komt bovendien niet erg boeddhistisch over, ondanks de filantropische saus die eroverheen gaat. Warner cuts the crap, zoals dat heet, en laat het niet over z’n kant gaan dat Big Mind onder de noemer van boeddhisme verkocht wordt.
Het is goed dat hier nu eens man en paard genoemd worden. In de boeddhistische traditie zijn we vaak wel héél aardig tegen elkaar. Waarom is dat? Heeft het te maken met bescheidenheid? Zijn we bang voor de tegenaanval? Of houden we ons gewoon netjes aan de voorschriften? Het zesde en zevende boeddhistische gebod uit de lijst van tien luiden tenslotte: niet kwaadspreken en niet trots op jezelf zijn en anderen naar beneden halen.
Dat is mooi en waardevol. Maar wanneer is iets kwaadsprekerij en wanneer is het gezonde kritiek, die nuttig en misschien wel nodig is? Mag je de vinger op de evident zere plek leggen?
Ook in de Nederlandse boeddhistische en zentraditie ontbreekt die houding vrijwel helemaal. Durven wij elkaar aan te spreken op onze benadering, onze claims, onze invulling van de weg? Kunnen we elkaar in alle openheid vragen stellen, respectvol maar vlijmscherp?
In de boeddhistische media is hetzelfde aan de hand. Ik moet het eerste kritische artikel in Vorm en Leegte nog lezen, het eerste journalistieke programma bij de Boeddhistische Omroepstichting nog horen of zien. Artikelen en programma’s zijn vrijwel altijd een vlakke presentatie van een groep, centrum of benadering. Hoor en wederhoor? Nooit van gehoord!
Dat is niet goed voor de ontwikkeling van het boeddhisme en de verdieping van de beoefening. Elkaar af en toe kritisch bevragen dwingt ons om stil te staan bij benaderingswijzen en claims. Het kan pretenties van allerlei leraren en leiders doorprikken, het ware van het valse onderscheiden. Iedereen heeft blinde vlekken. Willen we die koesteren of kwijtraken?
We hebben dringend peper nodig. Een kritische blik op onszelf en op elkaar. En in de media: spannende interviews door scherpe journalisten. Leg ons het vuur aan de schenen en geef ons geen uitweg! Nietsontziende compassie in plaats van vals mededogen.
Wat een frisse wind zou er waaien. Ramen open, kamers luchten, lakens uithangen en dekens kloppen. Het zou de authenticiteit, kracht en veerkracht van het boeddhisme hier enorm goed doen. En de kwaliteit van de programma’s ook trouwens. Ik verheug me nu al op de eerste aflevering en nodig de scherpschutter graag uit bij mijn eigen clubje.