Dames en heren, vandaag ga ik u teleurstellen. De grote bevrijding waar het Boeddhisme over rept is naast realiteit ook en vooral een knap staaltje retoriek. Komen tot niet-zelf speelt zich af op slechts één dimensie. Als we niet uitkijken, vergeten we daarbij de rest, letterlijk en figuurlijk. Was het de Japanse zenmeester Dogen niet die in de 12e eeuw al zei dat het boeddhisme bestuderen hetzelfde is als jezelf bestuderen? En jezelf bestuderen jezelf vergeten? En dan zouden we verlicht worden door de tienduizend dingen, weet u nog, en dat zou altijd maar voortduren. Tranen in de ogen en gáán met die banaan, want wie wil dat nou niet?
De totale bevrijding lokt en lonkt, in het Boeddhisme. Maar wat is het, wat doet het, wat bevrijdt het?
Ik weet niet wat u, maar voor mij was dat zen wat ik doe in ieder geval 25 jaar lang een baken op woelige baren, de standaard en het richtsnoer van mijn leven. Ik ga daar nu niet achteraf over lopen klagen, ik was vast volslagen gestoord geweest als ik het niet had beoefend.
Anderzijds, net nu ik een beetje begin te ontdekken wat de kern van het Boeddhisme behelst kom ik tot de schokkende ontdekking dat de oorspronkelijke motor van mijn zenbeoefening, mijn adolescente weltschmerz, al die tijd volslagen onaangeroerd en onaangeraakt heeft liggen sluimeren. Liggen rotten, kun je ook zeggen. En dat ik dus helemaal niet zo vrij ben als ik volgens traditionele zen- of boeddhistische maatstaven zou moeten zijn. En, ik heb het er volgens mij al eens over gehad, velen met mij evenmin.
Ik zie veel mensen tot zen komen vanuit psychisch onbehagen. Vervolgens doen ze hard hun best om tot innerlijke rust, stilte, evenwicht of zelfs verlichting te komen. Het is niet uitgesloten dat dat lukt. Maar dat wil nog niet zeggen dat het psychische onbehagen is opgelost. Daar kun je dus vrolijk omheen samadhiën, met andere woorden, je op je adem richten en tot natuurlijke aandacht komen. Je realiseert éénheid, preciezer gezegd niet-twee. Dat kan helend zijn, het kan je valse beeld over de aard van het bestaan oplossen. Maar tegelijk kun je vrolijk voorbij gaan aan de dingen die je écht niet kunt, de onverwerkte dingen die je met je meedraagt, en de onvrijheid die daarmee gepaard gaat.
Bevrijd maar onvrij dus. Niet-zelf met een onverwerkt zelf. Daar kun je nog een paar decennia mee zitten mediteren, maar daar ga je het niet mee wegkrijgen. De grote schok is dat er een heel gebied onaangeraakt blijft, onopgelost, in intensieve zenbeoefening.
Natuurlijk moeten we hier iets mee. Wat? Precies dit: ontdekken dat je mank loopt en zorgen dat je de boel oplost. Of en hoe we dit in de moderne zenbeoefening een plek kunnen geven – geen idee. Over een jaar of twee weet ik misschien meer, en ik zal niet nalaten u er dan mee lastig te vallen.