In Japanse zenkloosters wordt tussen zonsopgang en zonsondergang hard gewerkt. Mediteren doet men alleen ’s ochtends vroeg en na zonsondergang. Daarnaast is het een goede gewoonte om een aantal weken verdeeld over het jaar extra intensief, dat wil zeggen de hele dag door, te mediteren.
In kloosters van de Rinzai-stroming, één van de twee grote zen stromingen die tegenwoordig nog bestaan in Japan, wordt gewerkt met kōan, zen-probleem-vragen, die je in je training moet oplossen. Het antwoord presenteer je aan de zenmeester in een persoonlijk onderhoud met hem. Op basis van zijn eigen langdurige training en het daaruit ontstane inzicht, bepaalt de zenmeester of het antwoord in orde is of niet. Tijdens een intensieve trainingsweek is er behalve lange uren zazen (meditatie) meerdere keren per dag een individueel onderhoud met de zenmeester, dokusan genaamd.
Ron Sinnige verbleef meerdere malen voor langere tijd in een Japans zenklooster. In december 2000 ging hij terug voor de meest intensieve training van het jaar, de Rōhatsu.
Onderaan het artikel is een korte woordenlijst opgenomen.
Stress
Rōhatsu, de eerste week van december en de meest intensieve van het jaar, bestaat in het zenklooster uit een regime van vrijwel onafgebroken zazen: zitten met gekruiste benen en een rechte rug. We ‘vieren’ de verlichting van Boeddha vooral in een poging het door hem gevonden inzicht zelf ook te bereiken. En dat gaat niet zomaar. Zelfs de nacht tussen half twee en drie, strikt genomen de enige tijd dat er niet wordt getraind, bestaat uit zogenaamd ‘vrij zazen’: leunend tegen de kastjes in de trainingshal een dutje doen. Nog steeds met gekruiste benen overigens. De luxe bestaat uit het feit dat de rijstpapieren luiken even dicht zijn, waardoor het in de trainingshal (de zendō) iets warmer is. En je mag een deken over je hoofd trekken.
Ben al vier weken van tevoren gestresst, als het niet eerder is. Ik weet hoe het zal zijn, een eindeloze woestijn van slaap en pijn, geen enkele plek om te schuilen in een week die een maand zal lijken: door slaapgebrek, pijn en uitputting lijken de minuten uren, de dagen weken. De vraag is of ik het ga volhouden.
Kan tot overmaat van ramp de dag vóór vertrek m’n laatste kōan-briefje van de vorige keer niet vinden, het briefje dat ik aan de zenmeester moet overhandigen met het opgeschreven antwoord, nadat dat in persoonlijk onderhoud door hem is goed bevonden. Dit soort nalatigheid wordt meestal slecht gewaardeerd in zen-kringen, zeker in Japan. Vloekend keer ik het huis drie keer ondersteboven, het zou in een boekje moeten zitten, maar geen boekje, geen briefje. Een vierde keer zoeken samen met Monique levert ook niets op. Intussen heb ik Jeff gemaild. Jeff woont in Kyoto en heeft daar een gezin en een baan. Hij traint al jaren in het klooster waar ik heen ga – ook al voor de zevende of achtste keer – en is veel verder in z’n kōantraining dan ik. ‘Heb je asjeblieft die-en-die kōan voor me?’ Binnen een paar uur heb ik antwoord en maak dan maar m’n eigen briefje.
Onderweg
In het vliegtuig raak ik in gesprek met een meisje uit Roemenië. Met 2 anderen is ze op weg naar Ōsaka, waar ze 6 maanden zullen werken in een hostess-bar, voorzover ik het begrijp. Ze vindt het moeilijk om van huis weg te zijn, maar Roemenië is arm, je moet wat. Waar maak ik me dan in godsnaam druk om? Wat is zeven dagen een beetje ellende vergeleken met zes maanden dag in dag uit allerlei vervelende mannen om je heen hebben en weg zijn van huis. Met een beetje pech komen ze terecht bij de Yakuza, de Japanse maffia. Ik hoop voor hen dat het géén criminelen zijn, dat ze die meiden goed behandelen en ook uitbetalen voor hun werk (ik heb geloof ik wel eens anders gelezen). ‘Take care’, zeg ik maar als ze op het Ōsaka Kansai vliegveld worden opgehaald door een jongen die aardig lijkt. Ik zie hem nog geen vingers missen - in Yakuza-kringen een teken van loyaliteit aan de leider - maar ik kijk eerlijk gezegd ook niet goed.
Ik koop een Haruka kaartje voor heen en terug, geen tijd om te reserveren in de tussenliggende week. Het is goed om hier weer te zijn. Ik trek m’n favoriete blikje uit een blikjesautomaat, CC Lemon, met astronomische hoeveelheden vitamine C. Heb mezelf trouwens al de hele week volgepropt met multivitamine, je kunt eventuele ellende maar beter voor zijn. Het blikje kost alweer 130 yen, ruim drie gulden bij de huidige koers.
De Haruka is een luxe trein die rechtstreeks naar Kyoto gaat. Buiten is het is zonnig en zo’n 18 graden. In Kyoto aangekomen loop ik naar de TIC (Tourist Information Center) in het nieuwe stationsgebouw. Of er ook ergens een bad open is ’s morgens. Japan wemelt van de openbare badhuizen. Die worden goed bezocht, maar je kunt er vaak pas in de loop van de middag terecht. Aan de overkant, in het badhuis op de derde en onderste laag in de kelder van het Kyoto Tower gebouw, blijk ik al wel terecht te kunnen. Ik wil niet slap lijken, de ophanden zijnde ‘executie’ niet nodeloos uitstellen, maar even een bad na de lange reis is wel lekker.
Weerzien
Besluit naar het klooster te lopen. Even Kyoto zien. Het is mooi weer en de koffer heeft wieltjes, dus de bagage is geen grote belemmering. Ik loop naar de oostkant van de stad. Sta stil bij de rivier, een speciale plek. Ik ben weer thuis. In Nederland realiseer ik het me niet, maar hier besef ik dat ik dit gemist heb, deze stad, dit land met die aparte sfeer, een combinatie van drukte enerzijds en rust anderzijds. Honderden witte reigers staan in het water onder me, dat op de meeste plaatsen hooguit een paar decimeter diep is.
De angst en nervositeit van de afgelopen weken slaan om in een gespannen afwachting en voorzichtige vastberadenheid. Nu ik hier helemaal ben gekomen zal ik me er ook volledig in storten. Toch oppassen dat ik niet al te hoog van de toren blaas vóór ik zit…
Bij de gebakjeswinkel op de hoek koop ik wat lekkers voor het klooster, voor bij de thee. Daarna loop ik de heuvel naar het klooster op. De ‘oprijlaan’ en de perceeltjes met struiken en bomen ernaast zijn maagdelijk schoon en netjes, door het dagelijkse bladeren vegen van de monniken. Een verstild stukje wereld. Sommige dingen veranderen niet. Toen ik hier voor de eerste keer liep met Jeff wist ik: hier kan ik m’n bagage neerzetten, letterlijk en figuurlijk; dit is de plek om te trainen.
De monnik bij de ingang is aardig. Hij kijkt vragend als ik probeer uit te leggen wie ik ben en wat ik kom doen, maar als duidelijk wordt dat ik voor de Rōhatsu kom is alles in orde. De training is die ochtend om 3 uur begonnen, en het is nu bijna 2 uur ’s middags. Ik heb een halve dag gemist, maar wilde m’n zoon Tom’s eerste verjaardag (twee dagen eerder) ook graag meemaken. Na een kwartiertje wachten is de zazen-periode die aan de gang was voorbij. Ik wordt voorgegaan naar het lekenkamertje en kleed me snel om, op tijd om met de volgende periode mee te kunnen doen.
De ellende begint…
Als vanzelf glijd ik het sesshin-schema in. Sesshin staat voor een week van intensieve meditatie en betekent zoiets als het samenpakken van de geest. Het zit in mijn botten, dit ritme. Ik hoef nauwelijks op het tijdschema te kijken. Heb besloten er vol in te gaan vanaf het eerste moment. Niet rondkijken, maar direct stevig en met kracht laag in de onderbuik gaan zitten. Vragen om de keisaku, de stok die het slapen tegengaat, als ik ga zitten suffen. Niet proberen zelf te rommelen.
Ben ondanks de goede voornemens en de start die haast vanzelf gaat treurig bij het vooruitzicht van een week vrijwel continu zazen, bijna zonder slaap, zonder Mariko, Tom en Mo. Het lijkt eindeloos.
Ike-san is de jikijitsu dit keer, de verantwoordelijke voor de orde in de zendō. We hebben al een paar keer samen getraind. Op zijn verzoek heb ik ooit nog eens een voetbaltenue van het Nederlands elftal voor ‘m meegebracht. Natuurlijk een foto gemaakt, maar die zat nog in de camera toen die werd gestolen, later in Nederland… De begroeting is hartelijk. Hij steekt z’n middelvinger naar me op en zegt: ‘Ronny!! Fuck you! Pako-pako dame yo!’ (Seks is slecht joh!) Ik sla ‘m op z’n schouder. ‘Pako-pako daijobu (in orde, goed) yo!’ Dat is waar ook, vier jaar geleden wilde hij maar steeds weten hoe vaak ik ‘het’ deed met Monique, die ik toen net kende. Afwisselend zei ik ‘drie keer per dag’ of ‘niet voor het huwelijk’ (wat hij nog heel even geloofde – Japanners schijnen het moeilijk te hebben met ironie). Ike-san is de enige die ik nog ken van vier jaar geleden, voor de rest is iedereen vertrokken, terug naar de ‘home-temple’. Twee jaar geleden, toen Monique en ik in ’t klooster zijn getrouwd, heb ik alleen maar de november-sesshin gedaan, dan is er geen tijd om de nieuwe monniken te leren kennen.
Het lekenkamertje
In het lekenkamertje ben ik niet alleen. Matt is er, en Hayashi-san. Als we het gaan volhouden deze week dan doen we dat samen. Matt is een Amerikaanse jongen van 22, net afgestudeerd en nu op wereldreis om Engaged Buddhism te bestuderen. ‘Nou, dan zit je hier wel verkeerd’, zeg ik bemoedigend. Dat weet hij; hij is naar Japan gekomen om de FAS te bestuderen, een leke-zenbeweging die wat meer in de maatschappij staat dan het traditionele kloosterzen. Maar zijn professor kent de zenmeester van dit klooster, dus hij dacht: ‘What the heck’, waarom niet ook een paar weken zenklooster. Hij is Tibetaans gewend, daar zitten ze 2 uur achter elkaar, maar bewegen is geen probleem. Matt zegt dat de striktheid van dit Japanse klooster ‘a fine wake-up call’ is voor hem.
Hayashi-san is weliswaar een Japanse monnik, maar omdat hij nog niet in dit klooster is ingetreden verblijft hij bij ons in de lekenkamer. Hij komt proefdraaien. In april, de geëigende maand daarvoor, wil hij met zijn monnikstraining beginnen. Hij is ouder dan de gemiddelde monnik, 30 al, terwijl de meesten beginnen op hun 22e en vaak niet langer dan drie tot vijf jaar blijven. Een extreme uitzondering is de ‘jongste’ (laatst ingetreden) monnik van dit jaar, die is 59! Hij is vader van twee kinderen en heeft zijn hele leven gewerkt. Nu de kinderen het huis uit zijn wil hij dit doen, in ieder geval een half jaar. Een ongelofelijke prestatie als hij het volhoudt: jongste monniken hebben het het zwaarst, ze gaan door een soort ontgroening heen. En in al het streven naar aandacht en ‘ontwaken’, een ogenschijnlijk geestelijk proces, is zentraining toch vooral een zware fysieke beproeving. Weinig slaap, wel voldoende eten maar met een minimum aan bepaalde voedingsstoffen, hard werken.
Een krappe tien minuten tussen de zazen-periodes in maakt dat je weinig kunt doen in een pauze. Benen strekken en plassen. Zazen. Kōan-antwoord opschrijven. Zazen. Vitaminepil slikken en handen invetten tegen de droge kou. Zazen. Thee drinken. Zazen. Matt en ik slagen er desondanks in af en toe wat woorden te wisselen. Zit je ook zo te vechten tegen de slaap? Ondanks dat we met de keisaku half zo hard en half zo veel (twee in plaats van vier keer tussen elk schouderblad) worden geslagen als de monniken, en bovendien alleen als we zelf aangeven dat we dat willen, voelen we na een dag of twee een snijdende pijn bij elke klap. Zullen wel een paar blauwe plekken zijn. Altijd nog vele malen minder ernstig dan bij de gemiddelde monnik, die Rōhatsu uitkomt met een paar flinke bloedkorsten op zijn rug en z’n armen met geen mogelijkheid meer boven schouderhoogte krijgt…
‘Holding up’
Yaza, het nachtelijke zazen op een soort veranda, uitkijkend over de zen-tuin van het klooster (voorzover we nog kijken) duurt een volle tweeënhalf uur, van elf tot half twee. Daarna het vrij zazen, in de zendō, tot we om 3 uur ‘s ochtends weer beginnen. We smokkelen overdag, tijdens de tekststudie periodes. Daarin worden traditioneel weinig teksten bestudeerd. We rollen onze futon uit in het lekenkamertje en slapen, drie kwartier en later op de dag nog eens ruim een uur. De monniken moeten het ook dan hebben van leunen. Rōhatsu duurt een week, maar telt als één dag, de langste dag. De han, het bord buiten de zendō waarop het begin en eind van de dag wordt geslagen, hangt deze week onaangeroerd.
De moeilijkste momenten zijn die waarop we uit onze hazenslaapjes wakker worden. Waar ben ik in godsnaam aan begonnen, vraag ik me op dat soort momenten af. Hoeveel slecht karma heb ik opgebouwd dat ik hier telkens weer terug schijn te moeten komen? Gáán we weer… Meestal gaat het na vijf minuten wel weer: hakama (Japanse broek) omknopen, plassen, en de zendō in voor een nieuw blok van 50 minuten. Dokusan, het individuele onderhoud met de zenmeester waarin je je kōan moet zien te beantwoorden, en sarei, de thee met meestal iets eetbaars erbij, als welkome afwisseling. Hoewel dokusan weer z’n eigen frustraties kent met de soms schijnbaar ondoordringbare zen-vragen.
Iedere middag om vijf uur komt Jeff vanuit z’n werk naar het klooster om mee te zitten tot ’s avonds laat. Ben altijd blij hem te zien. ‘How you’re holding up?’, vraag hij. ‘So far so good’, zeg ik elke keer voorzichtig. Je weet nooit wanneer het omslagpunt komt, je misschien toch nog volkomen instort. Tot nu toe gaat het me allemaal wonderbaarlijk goed af! I got the rhythm! Jeff zei eens dat ’t vaak voorkomt dat het na de vierde dag gemakkelijker wordt: je komt in een diepere aandacht en je weet bovendien dat je over de helft bent. Dat helpt. Maar ik heb ze ook gehad van zeven dagen diepe, niet aflatende en zelfs toenemende ellende. De uitputting werd met de dag groter, ik viel continu in slaap tijdens zazen, en m’n bovenlichaam trok als vanzelf scheef naar één kant. Een continue strijd rechtop te blijven zitten en wakker te zijn waarbij nog de pijn in de benen komt van het de hele tijd in halve lotus-houding zitten.
Vriendjes
De monnik bij de ingang zei al dat ook Myo-san nog even zou langskomen op de vierde en vijfde dag. Myo-san! Mijn beste vriendje, als ik dat zo kan zeggen. ‘Hé, wat ben ik blij om je te zien!’, zeg ik als hij er eenmaal is. We houden het kort, we zitten tenslotte middenin Rōhatsu. Myo-san is zich van z’n verantwoordelijkheid bewust, maar we grappen ook een beetje. Net als met Ike-san heb ik veel met Myo-san samen getraind en meegemaakt. ‘Zal ik je foto’s laten zien?’, vraag ik. ‘Is goed.’ Ik pak foto’s van Tommie tevoorschijn. Wil ze laten zien buiten voor de kamertjes, maar Myo-san schrikt. ‘Nee, niet hier! Steek snel weg! Ik bekijk ze later in het kamertje!’ De volgende dag krijg ik ze terug. ‘Kawaii’, schattig, zegt hij. In de jaren dat ik vaak kwam trainen had ik regelmatig (volgens de monniken iedere keer dat ik kwam) een ander vriendinnetje in Nederland, waarheen (en weer) stapeltjes brieven gingen. Een dankbaar onderwerp van grappen en plagerijen voor Myo-san en de anderen. Ook nu nog: ‘En, ben je al gescheiden?’ ‘Nee, we zijn nog samen joh!’ Hartelijk zeggen we weer gedag. Myo-san heeft tempelverplichtingen.
Dag zes. Matt en ik tellen af. ‘Denk jij ook bij alles “Hierna nog maar één van dit”?’, vraag ik hem. ‘Ja’, bekent hij, ‘en op een gegeven moment was ik zelfs aan het uitrekenen hoeveel zazen-periodes we nog moeten…’ Na het plassen spreekt Ike-san ons aan. ‘Vannacht zitten wij monniken in training de hele nacht door’, zegt hij. ‘Doen jullie mee?’ We zeggen allebei ja. Dat kan er ook nog wel bij, die anderhalf uur zittend slapen zet toch niet echt zoden aan de dijk. ‘Really?? You’re crazy!!’ zegt Ike-san, terwijl z’n ogen blij staan. ’s Nachts buiten op de veranda, tijdens de laatste loodjes yaza (nachtelijk zazen) kiest Hayashi-san naast me voor de makkelijke weg. Hij leunt tegen een pilaar en valt in slaap. Straks als monnik hoeft-‘ie dat niet meer te proberen. Wat later hoor ik hem snurken. Beschamend. Ik tik ‘m wakker en hij schiet paniekerig overeind. ‘Hè wat waar???!!! Oh…’ Even later valt hij weer tegen de pilaar in slaap, dit keer geluidloos…
Naar het einde
De laatste dag lijkt dan toch weer op ‘the morning after the night before’. Het kost me net als andere jaren de grootste moeite rechtop te blijven zitten. Als ik naar beneden kijk zie ik dat ik voornamelijk boven m’n linkerknie hang, in plaats van in het midden. Het mag nu echt wel afgelopen zijn, het heeft lang genoeg geduurd.
’s Middags verklapt Hayashi-san dat hij een bad gaat nemen na afloop van Rōhatsu. Na een week extreem afzien willen de monniken nog wel eens over de kloostermuur klimmen, voor een bad en een biertje. Officieel mag dat niet, maar het is een publiek geheim dat bijna geen enkele monnik de gelegenheid voorbij laat gaan.
Eén van de laatste zitperiodes smokkel ik met m’n benen, geen echte ‘halve lotus’ dit keer, heb nu wel genoeg pijn gehad. Het helpt niet, krijg nu pijn op andere plaatsen in m’n been… Nog één periode zazen, nog éénmaal dokusan. En dan wordt de bel voor de allerlaatste keer geslagen, het einde van de laatste zazen-periode van deze Rōhatsu.
Bad, bier, bed
Een klein half uur later zitten Hayashi-san en ik in een taxi op weg naar een badhuis dat ver na middernacht nog open is. De chauffeur wijst op een donker gebouw aan de overkant van de straat. We stappen uit. Bij de toonbank aangekomen blijkt dit bad 80 gulden te gaan kosten. Maar dan heb je ook wat: zeep, shampoo, tandenborstels en scheerspullen van het huis, bubbelbaden met verschillende temperaturen, een stoomhut, een koud bad, en een bad met kruiden. Elke cent dubbel en dwars waard na zo’n weekje. Op de terugweg drinken we een biertje. Om 4 uur ’s morgens zijn we pas weer terug in het klooster, dat geeft ons nog tweeënhalf uur te slapen. ‘Bedankt hè!’, zegt Hayashi, en we schudden elkaars hand. Het was goed.
De volgende ochtend neem ik afscheid van Matt, Hayashi-san, en een paar monniken die ik nog zie. Vandaag wordt een drukke dag in het klooster, met een aantal ceremoniën, dus ook het afscheid bij de zenmeester is kort maar krachtig.
De laatste dag logeer ik bij Jeff en de ochtend erna vertrek ik. Volgend jaar pas zal ik Kyoto weer terug zien…
Verklarende woordenlijst
De woorden worden vermeld in alfabetische volgorde. In de tekst zijn vreemde woorden cursief gedrukt waar ze voor het eerst verschijnen.
Dokusan: het individuele onderhoud met de zenmeester, waarin de leerling zijn inzicht presenteert door een antwoord te geven op de kōan waarmee hij op dat moment werkt. Is het antwoord in orde, dan krijgt de leerling de volgende kōan om op te mediteren. Is het antwoord fout, dan rinkelt de zenmeester een belletje en is het onderhoud afgelopen.
Futon: met kapok gevulde ‘slaapzak’.
Hakama: wijde Japanse broek (zoals bv. gebruikt bij Kendō, Japans zwaardvechten).
Halve lotus-houding: zithouding met een rechte rug en gekruiste benen, waarbij de ene voet op de andere dij ligt.
Han: houten bord dat buiten de zendō hangt en waarmee op bepaalde momenten (o.a. zonsopgang en zonsondergang) de tijd wordt aangeduid.
Haruka: luxe trein die rechtstreeks van het Ōsaka Kansai vliegveld naar Kyoto rijdt.
Jikijitsu: monnik die verantwoordelijk is voor de orde in de zendō.
Keisaku: ‘waarschuwings-stok’, stok waarmee je klappen tussen je schouderbladen krijgt om je wakker en alert te houden.
Kōan: ‘zen-probleem-vraag’, een existentiële vraag die je in je training moet zien op te lossen. Dit vraagt het doorbreken van de gebaande paden van het discursieve denken.
Rinzai-stroming: Japanse zen-stroming, genoemd naar Rinzai (chin. Lin-chi), een Chinese zenmonnik uit de 9e eeuw.
Rōhatsu: meest intensieve trainingsweek van het jaar in Japanse zenkloosters. Ter ere van het ontwaken van de Boeddha, volgens de legende op de ochtend van 8 december nadat hij uit zijn meditatie opkeek en de morgenster zag.
Sarei: thee met snack, tijdens sesshin formeel in de zendō genuttigd.
Sesshin: intensieve zentraining van een week. Doorgaans wordt er in een zenklooster gewerkt tussen zonsopgang en zonsondergang. Alleen tijdens sesshin, in het betreffende klooster zeven weken verdeeld over het jaar, wordt er de hele dag ‘gezeten’.
Yakuza: Japanse maffia.
Yaza: nachtelijk zazen buiten op een soort veranda, uitkijkend over de kloostertuin.
Zazen: zitten-in-zen. Stilzitten in ‘halve lotus’-houding met een rechte rug, waarbij het zwaartepunt in de onderbuik ligt en de aandacht op de ademhaling gericht is.